Beul van mij. Voordat ik binnenkort mijn laatste adem uitblaas, wil ik je wijzen op de ethische feilbaarheid van jouw daden. Jarenlang heb jij velen van mijn soort met duizenden tegelijk opgesloten in krappe stallen, gereduceerd tot gevoelloos slachtvee, slaafse wegwerpartikelen van een door spilzucht geteisterde consumptiemaatschappij. Beul van mij, jouw onachtzaamheid en onverschilligheid heeft talloze van mijn verwanten en soortgenoten in de klauwen van een sluimerende infectieziekte gedreven. Nu heb jij, verblind door je megalomane Godcomplex, ons aller doodsvonnis getekend. Mijn levendige ogen zullen zich binnenkort voorgoed sluiten, het laatste restje gezonde levenskracht zal na toediening van de doodsspuit mijn lichaam verlaten. Ook het leven van mijn ongeboren vrucht zal wreed gesmoord worden, nog voor het zijn eerste ademtocht uit heeft mogen blazen, zijn eerste kreet heeft mogen slaken. Onze levenloze lichamen zullen routineus aan de vlammen des doods geofferd worden, koelbloedig gereduceerd tot vluchtige hoopjes stof. Beul van mij, hoe zul je dit verantwoorden als je na jouw eigen dood de mysterieuze sferen van het hiernamaals moet betreden? Zul je een beroep doen op de genade van de Heer of volharden in je rol als de speciale, naar Gods evenbeeld geschapen rechter over leven en dood? Maar wat als de Schepper niet beantwoordt aan jouw antropocentrische waanvoorstellingen, de bespiegelingen die de leidraad vormden voor jouw aardse bestaan? →