Chinese en Amerikaanse biologen hebben de fossielen van twee zoogdierachtigen uit het Jura-tijdperk geanalyseerd. Het gaat om Agilodocodon scansorius, een eekhoornachtige boombewoner die uitgerust was met flexibele pols- en ellebooggewrichten en gebogen klauwen om goed te kunnen klimmen, en de op een hedendaagse Afrikaanse goudmol lijkende Docofossor brachydactylus. Dit laatste diertje, dat slechts zeven centimeter lang was en naar schatting een grammetje of zestien woog, was net als zijn hedendaagse verwanten vooral een holbewoner. Docofossor brachydactylus beschikte dan ook over brede vingers die fungeerden als natuurlijke scheppen. Lang vermoedden wetenschappers dat de zoogdierachtigen die leefden tijdens de heerschapsperiode van de dinosaurussen in het Boven-Jura (170 tot 145 miljoen jaar geleden) moeite hadden om zich te handhaven. De fossielen van Agilodocodon scansorius en Docofossor brachydactylus wijzen echter op het tegendeel en tonen dat ook deze primitieve zoogdieren al gespecialiseerde wezentjes waren die bijzonder goed aangepast waren aan hun natuurlijke leefomgeving.
Lees ook:Oudste geverderde dinosauriër ontdekt
Lees ook:Nederlandse wetenschappers vinden fossielen van oeroude motten en vlinders
Lees ook:Prehistorische krokodil had gekartelde tanden
Lees ook:Voorouder van alle gewervelde dieren ontdekt
Lees ook:Eerste gifproducent uit aardgeschiedenis ontdekt